Robert Terenstra

Schilder van de nacht

 
Schemerlampen, kroonluchters en tankstations: de dagelijkse omgeving is de voornaamste inspiratiebron voor kunstschilder Robert Terenstra. In het Middendorpshuis te Den Ham hangt zijn meest recente werk; schilderijen van de nacht. “Ik hou ervan om lelijke dingen mooi te schilderen."

De straatjes zijn er smal, de huizen klein. In de Indische buurt te Meppel, waar hij woont, is het op deze donkere decembermorgen stil. “Hier gebeurt niet veel”, zegt Robert peinzend. “Maar dat hoeft ook niet. Soms rijdt er een vrachtwagen het straatje in. Dat is al iets heel bijzonders.” Hij woont er nu twee jaar. Hij houdt van lezen en denken. Een kamer boven dient als atelier. Er staat een ezel. Elke dag, volgens een vast patroon, staat hij hier te schilderen. Twee uur in de middag, meer kan hij zich niet veroorloven sinds hij tot laat in de avond werkt als conciërge. “Je moet toch ook geld verdienen hè. Maar ik vind het niet erg. Schilderen is toch alles waar voor mij alles om draait. Alleen concentreert zich nu alles in een korte tijd. Dat vraagt discipline. De vrijblijvendheid van vroeger is verdwenen. De tijd dat ik van de academie kwam en met een stapel papieren naast me, met muziek aan en een biertje in de hand, dagenlang stond te schilderen is voorbij. Maar er is iets anders voor in de plaats gekomen. En ik ben ook anders gaan werken.”

Het echte keerpunt kwam toen hij een paar jaar geleden in Emden een tentoonstelling zag met het late werk van Munch. Landschappen, relatief dun geschilderd en met een wonderlijke atmosfeer. “Dat trof me zeer. Bij mij werkt het altijd zo: ik moet iets goed vinden en vervolgens ga ik kijken hoe het gemaakt is. Vroeger werkte ik altijd heel dekkend. Munch is veel transparanter. Dat geeft veel meer mogelijkheden. Mijn handschrift is erdoor veranderd. Ik ben nu veel meer in staat om een bepaalde sfeer op te roepen, me te richten waar schilderkunst echt over gaat: kleur, schaduw en licht.” Overal in zijn huis staan de schilderijen tegen de muur. Kleine formaten relatief want grote doeken passen niet door de deur. Figuratief werk, geïnspireerd door de omgeving waarin hij leeft en daarmee onlosmakelijk verbonden: een kastje met een tros bananen, een schemerlamp, straten zonder mensen, de McDonald’s van Meppel, tankstations, desolate jaren zestig flats en zelfs de fanfare van het naburige Rouveen. “Ik haal mijn inspiratie uit wat ik om me heen zie. Uit de wereld zoals die door de mensen gemaakt is. Geen landschappen; daar heb ik niet zoveel mee. Er moet altijd iets zijn dat op menselijke aanwezigheid wijst, al beeld ik die mensen zelden af. Het mag nooit anekdotisch worden. Ik benader de werkelijkheid objectmatig, als een stilleven. Mensen passen daar niet in, behalve, zoals bij die fanfares, waar ze het beeld juist versterken. In die doeken gaat het om de beweging van die marcherende figuren, het gevoel dat ze oproepen: een vorm van muziekmaken die eigenlijk helemaal niet meer in deze tijd past, die iets oproept van de Koninginnedag van vroeger waar je ’s morgens in je bed al het geluid hoorde van fanfares en muziekverenigingen.”

Na een omweg via de schildersschool in Zwolle waar hij met zijn mavo-diploma destijds terecht kon, studeerde hij aan de kunstacademie in Kampen. Bij een oom met een schildersbedrijf, die in zijn vrije tijd decors schilderde voor de operettevereniging, had hij als kind belangstelling voor het schildersvak gekregen. “Ja, ik zie het toch vooral als een vak. Ik houd niet zo van grote woorden. Het is een kwestie van worstelen en volhouden, soms tegen beter weten in. Schilderen heeft ook iets ambachtelijks. Ondanks de vrijheden die ik mezelf al schilderend toesta, hecht ik aan bepaalde zaken. De dingen moeten kloppen. Ik ga ook altijd uit van foto’s en tekeningen. Die bewerk ik eindeloos tot ik ze op doek kan projecteren. Vernieuwing is geen doel, maar ik sluit niet uit dat het al werkend kan ontstaan. Alleen geldt voor mij wel dat ik altijd van de traditie uit wil blijven gaan. Zoals iemand als Breitner het nachtelijke Amsterdam geschilderd heeft; dat blijft onovertroffen.”

In Den Ham, waar hij exposeert, hangen vooral zijn schilderijen van de nacht. Tankstations, brandende lampions, een kroonluchter en schemerlampen die hij inmiddels in grote hoeveelheden verzamelt. Vooral de drie doeken met het steeds net iets anders geschilderde tankstation treffen door hun vervreemdende, enigszins beklemmende sfeer. Het zijn rake beelden van de moderne maatschappij, geschilderd op een manier die je toch ook de ogen opent voor de eigen esthetiek van deze ogenschijnlijk desolate plekken langs de snelweg. “Ik vind het interessant om lelijke dingen mooi te schilderen. Dat lijkt in tegenspraak, maar het zegt iets over wat kunst voor mij moet zijn. Een goed schilderij i
s iets dat je niet meer vergeet; wat iets neerzet wat de tijd overstijgt.

Ooit zag ik in Luik een schilderij van Theo van Rysselberghe. Er stonden twee zusjes op, nog niet geschilderd in die latere pointillistische stijl, maar gewoon eenvoudig, zoals die meisjes waren. Toen ik het zag was ik ontroerd. Dat zo’n doek honderd jaar geleden gemaakt is doet dan niet meer terzake. Het overstijgt de tijd, ziet eruit alsof het gisteren is gemaakt. Ooit hoop ik zelf zo’n schilderij te kunnen maken.”



Herman Haverkate

tankstation